Woordenschat groep 5: serie E oefening 1

Wat wordt bedoeld met uitgekookt?
1. slim bedacht
2. gaar
3. halfbakken
4. uitgeblust
Wat wordt bedoeld met uitmuntend?
1. heel erg goed
2. uit je portemonnee
3. uitroepend
4. uitrekenend
Wat wordt bedoeld met vaag?
1. onduidelijk
2. licht (van gewicht)
3. gokkend
4. flets, dof
Wat wordt bedoeld met verijdelen?
1. voorkomen, laten mislukken
2. voor de spiegel staan
3. opmaken (make-up)
4. wegvloeien
Wat wordt bedoeld met warmbloedig?
1. met steeds dezelfde lichaamstemperatuur
2. verliefd
3. vurig
4. met een lichaamtemperatuur die zich aanpast aan de omgeving
Wat wordt bedoeld met weigeren?
1. zeggen dat je iets niet wilt
2. woedend protesteren
3. rechtop op de achterbenen gaan staan (van paarden)
4. twijfelen
Wat wordt bedoeld met wijken?
1. opzij gaan, weggaan
2. zwaaien
3. duizelen, duizelig worden
4. op prijs stellen
Wat wordt bedoeld met de zenuwpees?
1. iemand die erg zenuwachtig is
2. iemand met sterke spieren
3. iemand met zwakke spieren
4. de zenuwarts
Wat wordt bedoeld met zorgvuldig?
1. precies
2. wie goed voor anderen zorgt
3. wat reden geeft tot zorg
4. ongeduldig
Wat wordt bedoeld met de zwendel?
1. het bedrog, de oplichting
2. een licht ontvlambare stof
3. de draaistang, de slinger
4. het handvat